Bloementuin naast de Hel

Wat moet je doen als het nieuwe huis dat je hebt gekocht naast de hel is gebouwd? Wat als het gekrijs van de martelingen en de rooklucht van de verbrandingsovens door de wind zo je keukenraam komt binnenwaaien? Dan kan je er maar misschien beter het beste van maken, een mooie tuin aanleggen, en doen alsof je neus bloedt.

Dat is althans wat de vrouw van de kampcommandant van Auschwitz doet in de tenenkrommende film ‘The Zone of Interest’ van de Britse regisseur Jonathan Glazer. In deze film volgen we het leven van de familie Hös die de villa naast de Vernichtungslager Auschwitz bewoont. Vader Rudolf is commandant van het kamp en moeder Hedwig heeft achter de villa een prachtige tuin aangelegd inclusief zwembad voor de kids, groenkas, bloementuin, serre en genoeg speelruimte voor de hond. Kortom: huisje, boompje, beestje.

De ‘banaliteit van het kwaad’
Vanuit de bioscoopstoelen zie je hoe de familie Hös ongestoord een gelukkig gezinsleven leiden, terwijl de donkerste bladzijden van de menselijke geschiedenis zich op een steenworp afstand voltrekken. Hoewel we nooit rechtstreeks de gruwelen van het kamp zien, merk je aan alles wat er daar gebeurt. Terwijl de kinderen met vriendjes in het zwembad spelen stijgen achter de schutting de stoomwolken van een trein met een gevangenentransport op, en tijdens een kanotocht met de familie kleurt het water donkergrijs van de menselijke as dat in de rivier is gestort. Maar het is vooral de rol van geluid in de film dat het escapisme van de familie Hös accentueert: geweerschoten van executies terwijl Hedwig haar baby’tje aan een roos laat ruiken of het gekrijs van vrouwen als Hedwig met haar bezoekende moeder theedrinkt op de serre. Als kijker word je getroffen door wat Hannah Arendt de ‘banaliteit van het kwaad’ noemt.

Huisje, boompje, beest?
In de film zit ook iets van een aanklacht. Als ik de bioscoopzaal uitloop, met een gevoel van walging over de schijnheilige, hypocriete, welvaart van de familie Hös, ten koste van de uitbuiting van de gevangenen (in één scene probeert Hedwig voor de spiegel een luxe bontjas en lippenstift afkomstig van een van de gevangenen), duurt het niet lang voordat ik me begin af te vragen of ik wel de eerste steen mag werpen. Glazer’s film stelt ook vragen bij de schijnheiligheid van mijn eigen welvaart. Is de kleding mijn rug ook niet een product van de uitbuiting van anderen en lig ik in de zomer ook niet te bakken in de zon in Zuid-Europa terwijl enkele honderden kilometers verderop vluchtelingen proberen om ‘fort Europa’ binnen te dringen? Ook ik ben erg gelukkig in mijn tuintje naast de hel en heb geleerd om de geluiden ervan te negeren.

Is het christendom ook niet een tuintje naast de hel?
Volgens mij richt de aanklacht van ‘The Zone of Interest’ richt zich niet alleen op de westerse samenleving maar ook op het christendom. Denkers als Freud, Nietzsche en Marx wijzen op de neiging tot escapisme in het christendom. Geloof is volgens hen een infantiele behoefte aan een vaderfiguur (Freud), een bedwelmende harddrug voor het volk (Marx), of een manier om de eigen zwakheid van een moreel sausje te voorzien (Nietzsche). Ook in moderne psychologische en geneeskundige literatuur wordt religie eveneens, zij het iets waarderender, beschouwd als een vorm van ‘coping’ die het herstelproces van ‘patiënten’ kan bevorderen.

Deze kritiek is tot op zekere hoogte terecht. De theoloog Stefan Paas beschrijft in zijn boek ‘Vrede op Aarde’ hoe bepaalde stromingen binnen de Christelijke traditie met hun exclusieve focus op het ‘hiernamaals’ het risico lopen om zich van het aardse leven, hier en nu, te onttrekken. Daardoor gaan gelovigen zich gedragen als een soort Hedwig Hös, ze trekken zich terug achter de eigen tuin (of kerk) muren en zijn tevreden om het daar uit te houden ‘totdat Jezus terugkomt’.

Geloven is eerder zoals appels verstoppen in de modder
De Britse opperrabbijn Jonathan Sacks laat zien dat, in de Bijbel, religie zowel de vorm van escapisme als de vorm van radicale verantwoordelijkheid voor de medemens kan aannemen. Een van de eerste escapisten die we in de Bijbel tegenkomen is Kaïn, die als God aan hem vraagt waar zijn broer Abel is, terug snauwt ‘ben ik soms mijn broeders hoeder?’.

In de Bijbelse figuur van Abraham ziet Sacks echter een voorbeeld van een vorm van religie die de mens niet zijn handen van deze wereld laat aftrekken, maar er juist radicaal mee laat verbinden. Net als Hedwig Hös komt Abraham op zijn beurt naast de hel op aarde te wonen, in de vorm van de stad Sodom. Deze stad symboliseert, net als in Auschwitz, een moreel dieptepunt in de menselijke geschiedenis. Als Abraham erachter komt dat God van plan is om de stad volledig te vernietigen, trekt hij zich niet terug in een veilig tuintje, in het comfort van zijn eigen luxeleventje (Abraham was een rijk man) maar stelt hij alles op alles om de stad van de ondergang te redden. Hij wordt zelfs een van de weinige figuren in de Bijbel die God rechtstreeks durft tegen te spreken.

Wie de Bijbel aandachtig leest zal dus constateren dat daar zowel voorbeelden van escapisten als van mensen met ‘morele ambitie’ worden gegeven. In Glazer’s film is een voorbeeld te vinden van iemand met een dergelijke ‘morele ambitie’. Op verschillende momenten verschijnt plotseling een meisje in beeld die, gefilmd door een infraroodcamera, in het holst van de nacht van het nabijgelegen dorp naar Auschwitz fietst om daar appels te verstoppen in de modder op de plaatsen waar de gevangenen hun dwangarbeid moeten verrichten.

Dit meisje is eigenlijk een soort moderne Abraham. Te midden van de hel op aarde is zij in staat om het kwaad, op haar manier, appeltje voor appeltje, te confronteren. Uiteraard lijkt deze kleine heroïek in het licht van Auschwitz slechts een druppel te zijn op een gloeiende plaat. En ook Abrahams gebeden voor Sodom liepen op niets uit, de stad werd alsnog verwoest. Toch hebben deze kleine daden van verzet misschien een groter effect dan we denken. De verhalen over de Abrahams van deze wereld zijn in staat om mensen tot duizenden jaren later te inspireren tot soortgelijk gedrag. Als zodanig zijn de verhalen uit de Bijbel zowel een spiegel als een kompas: we worden er geconfronteerd met onze eigen neiging tot escapisme maar worden ook uitgedaagd tot morele ambitie, tot het verstoppen van appels in de modder van ons eigen leven.

Over Peter
Peter is masterstudent aan de Protestantse Theologische Universiteit en schrijft over het snijvlak van cultuur en theologie. Door culturele iconen te verbinden met de bronnen van de Bijbel, kerk en de Christelijke traditie onderzoekt hij op welke manier deze ook vandaag de dag ons kunnen inspireren en bevragen.

Tweewekelijks een inspirerende overdenking in je mailbox?

Met bijpassende reflectievragen om zelf mee aan de slag te kunnen. Meld je hieronder aan. ⬇️

* indicates required

Wil je verder lezen?