Vrijheid in coronatijd

door David Bom

 

Deze dagen voelen dubbel. Van veel mensen hoor ik hoe ze zich – net als ik – gevangen voelen, zowel in hun magere mogelijkheden tot sociaal contact als in hun begrensde beweeg- en beleefruimte. Tegelijkertijd heeft de coronacrisis ons met een flinke brok vrijheid opgezadeld; opeens staan we voor de keuze hoe we omgaan met de plots vrijgekomen tijd. Die vrijheid gaat gepaard met drukkende vragen. Want wat kan ik nog blijven doen? En wat wil ik juist extra doen in deze dagen? Hoe vind ik opnieuw ritme? Het antwoord of juist het gebrek aan antwoord op die vragen is hoe dan ook van invloed op de manier waarop je deze dagen doorkomt.

Maar ook in diepere zin zijn we vrij in deze tijd. Of beter gezegd: deze tijd kan ons eraan herinneren dat we in diepere zin vrij zijn: vrij om te definiëren wie we zijn. En ook die vrijheid kan voelen als last, in plaats van als bevrijding. Is er in deze dagen nog een beetje licht te bespeuren, licht in de vorm van bevrijdende vrijheid? In dit artikel ga ik op zoek, en wel aan de hand van een paar gedachten van Søren Kierkegaard, een eigenzinnige 19e-eeuwse filosoof en theoloog die z’n leven lang geïntrigeerd was door het onderwerp vrijheid. Tijd genoeg, dacht ik zo, voor een beetje reflectie.

Bepaaldheid versus mogelijkheid

Vrijheid om te definiëren wie je bent. Als we het Kierkegaard vragen, dan is het nogal wat. Al zou hij waarschijnlijk liever niet van definiëren spreken; dat zou betekenen dat onze identiteit volledig maakbaar is, en dus nog helemaal open ligt. Dat is volgens Kierkegaard een illusie. Want onze identiteit is altijd deels al bepaald, zowel door uiterlijke omstandigheden (de plaats waarin je opgroeit, de traditie en sociale context waarin je wordt geboren), als door ‘het noodzakelijke in je zelf’, door Kierkegaard beschreven als de grens en het ankerpunt van jouw unieke, eindige individualiteit; grof gezegd datgene in je persoonlijkheid waardoor je van bepaalde dingen weet dat je ze wel en van andere dingen weet dat je ze niet wilt doen. Tegenover die bepaaldheid staat echter de mogelijkheid: de mogelijkheid van een toekomst die wezenlijk verschilt van het verleden, de mogelijkheid van een toekomst die onbekend en onzeker is. Die mogelijkheid is net zo aantrekkelijk als dat ze angstaanjagend is, schrijft Kierkegaard. Ze is als een roep die je aantrekt, maar die je ook doet huiveren. Vrijheid, zegt Kierkegaard, bestaat bij de gratie van en is ingekaderd tussen deze twee polen: bepaaldheid en mogelijkheid.

Springen

Het aangaan van de vrijheid vergelijkt Kierkegaard met het maken van een sprong. Door de sprong te wagen, begin je aan de opdracht waar ieder mens voor gesteld staat: te leren omgaan met je bepaaldheid enerzijds en je mogelijkheid anderzijds. De ironie wil echter dat met het maken van de sprong, je juist extra gewaar wordt van je bepaaldheid. In het licht van de vrijheid kan je bepaaldheid je als klein en verachtelijk toeschijnen. Het eenvoudige dorpje met haar bekrompen opvattingen waar je vandaan komt, de ruwe randen in je karakter, je zwaktes en gebreken, zijn die niet al te min? Is die bepaaldheid wel te verzoenen met de vrijheid?

Botweg samengevat is Kierkegaards antwoord: ja, dat kan. Waar het op aankomt is om je reeds bestaande identiteit onder ogen te komen, genadig te omarmen en te laten omarmen, en te leren zien als mogelijke plek van verandering. En dat is eng. Dat is kwetsbaar. Dat is een levenslang leerproces. Maar volgens Kierkegaard is dat wél de weg naar vrijheid.

Evenwicht

Het kan ook misgaan. Als de mogelijkheid de bepaaldheid omverloopt, dan blijft er van de vrijheid niets over dan een oogstrelende leugen. En walst de bepaaldheid over de mogelijkheid heen, dan verwordt de vrijheid tot een ondraaglijke last. Kierkegaard beschrijft beide situaties beeldrijk. Stel je kijkt in de spiegel van de mogelijkheid, zonder dat je oog hebt voor het noodzakelijke in jezelf, dan word je onvermijdelijk bedrogen. De mogelijkheid kan schitterend en eindeloos lijken, maar in feite kom je geen stap vooruit: je verliest jezelf in fantastische luchtspiegelingen. In de mogelijkheid van jezelf ben je namelijk nog verre van of maar half jezelf, legt Kierkegaard een beetje cryptisch uit. Pas als de mogelijkheid aan het noodzakelijke in jezelf toestemming vraagt, zich door het noodzakelijke in jezelf nader laat bepalen, pas dan kan de mogelijkheid werkelijkheid worden. Werp je een blik in de spiegel van de mogelijkheid, wees dan dus op je hoede, waarschuwt Kierkegaard, en kies vanuit jezelf.

In de omgekeerde situatie, waarin er slechts noodzaak is en geen mogelijkheid, loopt de mens echter net zo goed vast. Dan is er slechts verstarring. De vrije beweging, die nodig is om jezelf te worden, ontbreekt. Diegene die alleen noodzaak heeft en geen mogelijkheid kan geen kant op, die vertilt zich aan het bestaan, die stikt. Enkel een flinke scheut mogelijkheid kan zo iemand redden. Enkel door mogelijkheid zal zo iemand weer opleven, weer kunnen ademen.

Verlammende vrijheid

Maar wacht nu even Kierkegaard, zou je kunnen tegenwerpen, is het wel waar dat die mogelijkheid waar jij zo mooi over spreekt zorgt voor lucht en lichtheid? Kijken we naar onze maatschappij, dan lijkt eerder het tegenovergestelde het geval. We barsten van de mogelijkheden, er is werkelijk meer mogelijk dan ooit, maar die mogelijkheden voelen vaak allesbehalve licht. De filosoof Byung-Chul Han verwoordt het treffend. Als maatschappij, zegt hij, zijn we van een commandosamenleving gebaseerd op moeten gegaan naar een prestatiesamenleving gebaseerd op kunnen. Omdat het verbod van de commandosamenleving blokkerend werkte, zijn we overgestapt op het positieve frame van de prestatie, met als nieuw leus: niets is onmogelijk! Maar in plaats van dat de leus ‘niets is onmogelijk’ zorgde voor opluchting, zorgde ze voor druk: de druk om aan alle verwachtingen te voldoen en alle mogelijkheden te benutten. Gesteld dat onze samenleving zich vertilt aan het bestaan, dan is dat niet vanwege het gewicht van de noodzaak. Dan is dat vanwege het gewicht van alle mogelijkheden.

Bevrijdende mogelijkheid

Had Kierkegaard niet voorzien dat de vrijheid de mens uiteindelijk zou verlammen? Blijken zijn gedachtespinsels in onze tijd achterhaald? Zo makkelijk laat Kierkegaard zich niet vangen. Het springende punt zit ‘m hierin: in onze prestatiemaatschappij moeten wij de leus ‘niets is onmogelijk’ zelf waarmaken. Kierkegaard zou dat waarschijnlijk een al te menselijke manier van spreken over vrijheid vinden. Ware vrijheid raakt volgens hem aan het transcendente, aan dat wat boven ons uitstijgt. Dan gaat het om mogelijkheid die onze fantasie ver te boven gaat, die niet in onszelf is gefundeerd, die wijzelf niet kunnen dragen. Maar waar we ons volgens Kierkegaard wel voor open kunnen stellen, en waar we op kunnen leren vertrouwen. En zo draait hij de zaken om. God is: dat alles mogelijk is; of dat alles mogelijk is, is God, zegt hij in één van z’n latere werken. Het is dit diepe besef van mogelijkheid dat volgens Kierkegaard bevrijdt. Net zo goed in coronatijd.

Dat klinkt wellicht een beetje vreemd en een tikje mystiek. Maar Kierkegaard ervan beschuldigen dat de mogelijkheid waar hij over spreekt drukkend is, dat kan in ieder geval niet. Ik ben in ieder geval zo vrij nog even iets langer stil te staan bij de vrijheid waar hij over spreekt. En wens jou graag geluk in jouw zoektocht naar vrijheid; dat die bevrijdend mag zijn!

 

Dit artikel verscheen eerder bij De Kwekerij, een plek waar jonge mensen terecht kunnen voor workshops over persoonlijke ontwikkeling, de liefde en het leven.

Wil je verder lezen? 

Elke zondag een inspirerende overdenking in je mailbox?

Met bijpassende reflectievragen om zelf mee aan de slag te kunnen. Meld je hieronder aan. ⬇️

* indicates required